Kardoen

Kardoen, een groente kweken in de siertuin.

kenmerken bereiding variëteiten bemesting tussenteelt bleken oogsten zaadteelt

Reeds in 1954 stelde Denis Van Dijck in zijn boek “groenteteelt in open lucht” dat kardoen een weinig gekende groente is.  Ondertussen is daar weinig aan veranderd en is de schaarse teeltinfo nog steeds dezelfde als die toen  gegeven werd.    

Hier volgt dan ook een overname uit het boek van 1954.

Kenmerken

bloem van kardoen, cynara cardunculusbloem van kardoen

Deze bladgroente, lid van de familie van de samengesteldbloemigen wordt in de Zuiderse landen als tweejarig en bij ons als éénjarig geteeld. Het oogstbaar gedeelte van de kardoen is de hoofdnerf van de gebleekte bladstelen.

Uitwendig verschillen kardoen en artisjok zeer weinig en meermaals worden beide planten door niet-vakkundige personen verward. De kardoen wordt wel eens als sieraadplant in het gazon gebruikt. Zij draagt inderdaad zeer grote, iets langwerpige bladeren, die in gunstige zomers 2 meter lang kunnen worden. Haar bladeren zijn aan de onderkant wit-grijs, aan de bovenkant groen-grijsachtig; haar bloemhoofdjes zijn niet zo groot als deze van de artisjok en haar schutblaadjes zijn meer van stekels voorzien. De bladeren van sommige variëtelten zijn zelfs stekelachtig.

Bereiding

bladstelen van kardoen

Kardoen wordt geteeld voor jonge, gebleekte bladstelen, waarvan de vezeltjes afgekrabd worden. Gebruik citroen om verkleuring tegen te gaan.  Klaarmaken zoals bleekselder en opdienen met kaas- of tomatensaus.

De smaak is een kruising tussen artisjok en asperge.

In zuiderse landen is kardoen heel populair.  Hij komt er vaak gestoofd op tafel met kastanjes of met walnoten.  Alleen de binnenste nerven en het hart worden gegeten.

Variëteiten

Kardoen van Tours : Een zeer goede variëteit, waarvan de bladeren van stekels voorzien zijn. Wellicht is het hierom dat ze minder gekweekt wordt dan de volgende variëteiten.
Kardoen van Spanje: Veel gekweekt, vormt ietwat roodgekleurde stelen zonder doornen. Haar bladschijven alsook haar bladstelen zijn zeer ontwikkeld, bezitten geen stekels, maar zijn minder vol en gesloten dan die van de voorgaande variëteit.
Ivoorwitte kardoen, die malse, vlezige en talrijke bleekgroene stelen vormt en van enige stekels is voorzien, is sterk aan te bevelen.

Grond en bemesting

De kardoen vraagt een diepe, losgemaakte, frisse en bovendien stikstofrijke grond. Haar penwortel moet ongehinderd de diepte kunnen ingaan. Bij verplanting groeien de planten niet meer zo krachtig door als deze welke ter plaatse blijven staan : de penwortel wordt dan al te licht gekwetst.

Bij de diepe grondbewerking, die even vóór ofwel kort na de winter kan gebeuren, zal men per are ongeveer 800 kg kort verteerde stalmest, 3 kg superfosfaat en 4 kg chloorpotas bezigen. Tijdens de groei zal men verder 3-4 kg stikstofmeststoffen uitstrooien. Bij gebrek aan stikstofmeststoffen, kan vloeimest worden toegediend in putten aan de voet van de planten.

Zaaien is de enige wijze van vermenigvuldiging die voor deze groente toepasselijk is. Het geschiedt rond half mei op 1 m afstand in alle richtingen. De plaats waar de kardoenzaden worden gelegd, moet voorbereid worden. Men steekt kleine putjes van 25 cm vierkant en 25 cm diepte, en vult ze met mestaarde of met andere welvoorbereide grond. Is de grond voldoende opgedroogd en verwarmd, dan legt men op de voorbereide plaatsen 3 of 4 zaden in en dit in de richting van de lijn. De zaden worden vastgedrukt en met 2-3 cm teelaarde bedekt.

In ietwat vochtige gronden gebeurt de planting best op hoopjes van 10 cm hoogte en 30 cm omtrek.

Van de kiemplantjes behoudt men alleen de sterkste; in zoverre ze niet nodig zijn om gebeurlijk ledige plaatsen aan te vullen, zal men de overige afsteken. Het afsteken geschiedt om te beletten, dat de blijvende plantjes zouden losgetrokken worden.

Tussenteelt

De eerste dagen is de groei betrekkelijk langzaam. Tot begin augustus kan de grond tussen de planten voor een andere cultuur benuttigd worden b.v. voor andijvie, kropsla, zomerradijzen of lage struikboontjes.

Het bleken

Met het bleken wordt begin september een aanvang gemaakt : de kloekste planten en de vanëteit Ivoorwitte komen eerst aan de beurt. Nadat de planten ontdaan zijn van de onderste verdorde of gele bladeren, zal men ze door middel van 2 of 3 gedraaide strobanden toebinden. Best is met het binden van onder te beginnen en vervolgens naar boven toe. Daarna zal men de planten omkleden met een laag stro van 1 tot 2 cm dikte, die eveneens door middel van gedraaide strobanden of koorden rond de opgebonden planten wordt geklemd. Na deze bewerking mogen de ingeklede planten tot op 30-35 cm met aarde aangehoogd worden. De gehele plant zal hierdoor vaster staan.

Het is raadzaam, gedurende een 5-tal dagen, bovenaan de plant een kleine opening te laten om. het vocht dat zij afgeeft te laten ontsnappen.

Bij vochtig weer mogen de planten niet opgebonden worden, dit om rotting te voorkomen.

Het oogsten

Bij warm weer zowat 2 weken en bij  koud herfstweer ongeveer 3 weken na het toebinden, zijn de bladstelen voldoende gebleekt. De grond wordt nu weggenomen, de strobanden losgedaan en de omkleding zacht omhooggetrokken. De gebeurlijke rotte bladeren of gedeelten worden weggenomen en daarna de planten zelf afgestoken of gesneden. Als men ze aan het licht blootstelt, worden de gebleekte bladeren zeer snel purperrood. Daarom moeten de planten onmiddellijk na het oogsten in vochtige doeken gewonden worden en in een kelder neergelegd Daar de witgemaakte bladeren niet lang kunnen bewaard worden, zal men ze, volgens de behoeften van de keuken of markt, ook maar geleidelijk inbinden.

Planten die bij het invallen van de vorst niet kunnen ingebonden worden, zal men met een aardkluit uitsteken, in grote potten plaatsen en neerzetten onder glas, waar het bleken kan voortgezet worden. Ook kan men ze in een groentekelder in zand inleggen.

Zaadteelt

Daar ons klimaat nogal vochtig is, is de zaadteelt zeer moeilijk.  In de Zuiderse landen  worden de kloekste planten overwinterd daar waar ze gezaaid werden. Na de winter behoudt men 2 of 3 bloemenhoofdjes per bloemstengel.